nl
fr
Andere informatie en diensten van de overheid : www.belgium.be

De Belgische site voor betrouwbare informatie over klimaatverandering

Landgebruik en bosbouw, een belangrijke sector voor het klimaat en voor onze samenleving

De uitstoot van broeikasgassen verminderen is niet de enige weg naar klimaatneutraliteit. Om de totale uitstoot van de EU terug te dringen, moeten we ook de CO₂ in de atmosfeer opvangen, door deze op te slaan in bodems en bossen. Ons continent beschikt over aanzienlijke natuurlijke hulpbronnen die hieraan kunnen bijdragen.

LULUCF (Land Use, Land Use Change and Forestry) staat voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw. In broeikasgasinventarissen omvat het de uitstoot en koolstofopvang door bos- en landbouwecosystemen. LULUCF speelt om verschillende redenen een belangrijke rol. Deze sector:

  • draagt bij aan de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit en aan de opbouw van een duurzame bio-economie;
  • kan klimaatvoordelen leveren op lange termijn;
  • levert essentiële diensten aan de samenleving, zoals biogebaseerde materialen (afgeleid van organisch materiaal), voedsel en ecosysteemdiensten (bodemonderhoud, waterregulering, enz.).


De sector is onderverdeeld in 6 categorieën: bossen, graslanden, akkerlanden, waterrijke gebieden (wetlands), woongebieden en andere

fit for 55 lulucf nl

Fit for 55-pakket: verwezenlijking van klimaatdoelstellingen in de sectoren landgebruik en bosbouw - Consilium (europa.eu)

  • Bossen en graslanden nemen over het algemeen meer CO₂ op dan dat ze aan broeikasgassen uitstoten. Het zijn de natuurlijke koolstofputten van ons land. Bomen en planten kunnen CO₂ uit de atmosfeer opnemen tijdens het natuurlijke proces van fotosynthese.
  • Ook waterrijke gebieden (wetlands) kunnen veel koolstofdioxide opnemen. Jammer genoeg zijn veel van deze gebieden de afgelopen decennia drooggelegd. Daardoor is koolstof vrijgekomen die in de bodem was opgeslagen. Deze gebieden opnieuw bevochtigen zou de trend kunnen keren.
  • De andere categorieën (landbouwgronden, woongebieden, enz.) zijn over het algemeen nettobronnen, dit wil zeggen dat ze meer broeikasgassen uitstoten dan dat ze CO₂ opnemen.
  • Uitstootberekeningen houden ook rekening met de omzetting van bossen en graslanden in landgebruik dat minder koolstof opslaat (bijv. akkerland): dit wordt dan als een uitstoot geteld.

Herziening van de LULUCF-richtlijn

In 2023 heeft de Europese Unie de ambitie verhoogd van haar Europese Verordening LULUCF, die de CO₂-uitstoot en -opname in de LULUCF-sectoren reguleert. Dit gebeurde als onderdeel van het Fit for 55-pakket en om de EU haar netto broeikasgasuitstoot te helpen verminderen.

De richtlijn bestaat nu uit twee fasen:

  • Tijdens de eerste fase (2021-2025) moeten de lidstaten ervoor zorgen dat uitstoot van landgebruik en bosbouw worden gecompenseerd door een gelijkwaardige opname van CO₂ binnen de sector (‘no flow’ rule). Deze compensatie wordt geschat op 225 Mt CO₂-eq. 
  • In de tweede fase (2026-2030) wordt de opnamedoelstelling voor Europa's natuurlijke koolstofput verhoogd van 225 Mt CO₂-eq naar 310 Mt CO₂-eq in 2030. De extra inspanning wordt op een bindende manier verdeeld onder de lidstaten.  


Deze herziening betekent dat België een doelstelling heeft gekregen. Ons land moet zijn natuurlijke koolstofput in de LULUCF-sectoren verhogen met 320 Kt CO₂-eq tegen 2030. Deze sector zal dus 1352 Kt CO₂-eq opnemen over deze periode.

Om de naleving van de Europese doelstelling te garanderen, wordt bij uitvoeringshandeling van de Commissie een traject vastgesteld dat de lidstaten moeten volgen. Zij moeten dus een koolstofbudget respecteren voor de periode 2026-2029 en het doel bereiken dat voor hen is vastgesteld voor 2030 (point year target). Doen ze dat niet, dan wordt een boete van 1,09% toegepast op het overschot, dat wordt overgedragen naar toekomstige doelstellingen voor de periode na 2030.

De herziene verordening wijzigt ook de regels voor de boekhouding van uitstoot en opname. Het doel is om deze te vereenvoudigen en overeen te stemmen met een netto boekhoudmethode voor broeikasgasinventarissen die worden ingediend bij het secretariaat van het UNFCCC. Deze methode is gebaseerd op de rapportering van alle uitstoot en opname door beheerd land in de EU (bossen, landbouwgronden, graslanden, wetlands, woongebieden, overig land, geoogste houtproducten). Het belangrijkste gevolg van deze situatie is dat het gebruik van een bosreferentieniveau voor de beoordeling van uitstoot/opname door bosgrond is afgeschaft. De monitoring van uitstoot en opname door wetlands wordt vanaf 2026 verplicht.

De flexibiliteitsbepalingen van de richtlijn zijn ook gewijzigd om ze overeen te stemmen met verbeterde boekhoudmethoden en om lidstaten te helpen om de effecten van natuurlijke verstoringen en klimaatverandering te compenseren. De verkoop van LULUCF-kredieten tussen lidstaten en de flexibiliteit van de Effort Sharing Regulation (ESR) zijn nog steeds toegestaan, maar uitstoot opsparen tussen twee boekhoudperiodes is dat niet langer. Artikel 10, dat het mogelijk maakte om uitstoot door extreme natuurlijke verstoringen uit te sluiten, is geschrapt. Deze flexibiliteit is vervangen door een ‘landgebruikmechanisme’ (178 Mt CO₂-eq.) dat lidstaten toestaat uitstoot of netto-opnames te compenseren die onder hun doelstelling liggen. Dit op voorwaarde dat de EU haar opnamedoelstelling van 310 Mt CO₂-eq in 2030 haalt.

Als een of meer lidstaten bewijzen indienen van het effect van natuurlijke verstoringen, kan de Commissie 30% van het overschot van de eerste boekhoudperiode (maximaal 20 Mt CO₂-eq) opnemen in de berekening van de naleving van de doelstelling voor de tweede periode. De lidstaten mogen ook netto-uitstoot of -opname compenseren, tot de grens van compensaties die niet door andere lidstaten worden gebruikt via het landgebruikmechanisme. Hiervoor moeten de lidstaten kunnen aantonen dat hun overtollige uitstoot het gevolg is van:

  • de uitputting van koolstofputten waarop zij geen invloed hebben, als gevolg van de langetermijneffecten van de klimaatverstoring;
  • de effecten van een uitzonderlijk hoog aandeel organische bodems in verhouding tot de totale landoppervlakte die zij moeten beheren.